Het hoofd moet ‘naar beneden’ toch…?!
Van jongs af aan wordt ons geleerd dat we er voor moeten zorgen dat het hoofd van het paard naar beneden gaat. Verschillende termen komen hierbij voorbij, zoals: spelen en kneden, handen breed- en vast zetten tot het paard loslaat… Maar waarom we dit doen? Omdat het paard zijn rug dan goed gebruikt, toch?
Anatomie en fysiologische eigenschappen van het paard zijn heel interessant om te weten wanneer je een paard gaat trainen.
Dwingende- & Begrenzende teugelvoering, wat is het verschil?
Dwingende teugelvoering: als de hulpteugel wordt gebruikt om het paard naar een gewenste houding te forceren, doormiddel van kracht.
Paard wat overstrekt door het gebruik van de slofteugel:
Wanneer een paard in een houding wordt gedwongen die oncomfortabel voor het paard is krijgt het paard spanning in zijn lichaam. De lange rugspier (M.latissimus dorsi) wordt hierdoor gespannen om het ruitergewicht te kunnen dragen en dit heeft directe consequenties voor de berijdbaarheid en voor alle basisgangen van het paard. Langdurige toepassing van deze positie leidt tot veel spanning op het spier- en ligamentensysteem. Deze houding zorgt weliswaar voor het omhoogbrengen van de rug, maar deze is dan overstrekt. Hierdoor blijft het kruis van het paard recht, waardoor het SI gewricht en de bekken overstrekt zijn en hierdoor het achterbeen achter het lichaam geplaatst wordt i.p.v. onder het lichaam. Hierdoor komt het paard op de voorhand, waardoor er geen extra buiging van de achterbeengewrichten plaats kan vinden.
Het bovenste contractiesysteem bestaat uit de nekband (Ligament Nuchae) en de rugband (Ligamentum Supraspinale), zie de afbeelding hieronder:
Begrenzende teugelvoering: Als de teugel wordt gebruikt om het paard te begrenzen in de houding die niet gewenst is en ruimte geeft in de houding die wel gewenst wordt.
Een paard met een fijne aanleuning brengt zijn schoft omhoog en draagt van daaruit zijn hals. Daarbij kantelt het bekken en het paard wordt rond. De hals is daarbij mooi los en beweeglijk in alle gewrichten waardoor ook de rest van het lijf soepel en vrij bewegen. Daarbij is het paard aan het bit.
De voorwaarts-neerwaarts gestrekte bovenhalslijn heft via het nekligament de rug in de gewenste positie, zodat de lange rugspier ontspannen kan werken en vrij kan blijven bewegen. Een paard in relatieve oprichting heeft een vrij bewegende rug, laat het kruis zakken en is in staat ver onder het zwaartepunt onder te treden. Een paard heeft tijd nodig om sterker te worden en heeft zo’n 1 á 2 jaar nodig om de bovenhalsbespiering op te bouwen.
Het paard wordt correct naar de hand toe gereden:
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!